Colossians 1

1Paulus, een apostel van Jezus Christus, door de wil van God, en Timotheüs, de broeder,
 een apostel Van dit gehele opschrift zie de aantekeningen op de andere zendbrieven en voornamelijk Eph 1:1-2.
2Den heiligen en gelovigen broederen in Christus, die te Kolosse zijn; genade zij u en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus.
 Kolosse zijn Dat was een voorname stad in Frygië, niet ver van Hierapolis en Laodicea, gelijk te zien is Col 4:13, Col 4:16, waar de apostel zelf nooit was geweest, Col 2:1, hoewel hij in Pamfilië, een landschap niet ver vandaar gelegen, het Evangelie meermalen gepredikt had; vanwaar het schijnt dat Epafras en enige anderen derwaarts gezonden heeft. Zie Act 13:13, en Act 14:24.
3Wij danken den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, altijd voor u biddende;
 Wij danken Zie van deze benaming Gods, 1Co 15:24; Eph 1:3.
4Alzo wij van uw geloof in Christus Jezus gehoord hebben, en van de liefde, die gij hebt tot alle heiligen.
 uw geloof Dat is, de belijdenis uws geloofs van Christus Jezus, op welken het ware geloof bijzonderlijk ziet, om door Hem vergeving der zonden en de zaligheid te verkrijgen; Act 10:43; Rom 3:24-25, enz.
5Om de hoop, die u weggelegd is in de hemelen, van welke gij te voren gehoord hebt, door het Woord der waarheid, namelijk des Evangelies;
 de hoop, De eeuwige zaligheid, die wij hier hopen, en hiernamaals in den hemel genieten zullen; Rom 8:24; Eph 1:18.
,
 weggelegd is Dat is, bewaard wordt, gelijk Petrus spreekt, 1Pe 1:4, om te zijner tijd daar te ontvangen.
,
 door het Woord Grieks in het woord; Eph 1:13.
6Hetwelk tot u gekomen is, gelijk ook in de gehele wereld, en het brengt vruchten voort, gelijk ook onder u, van dien dag af dat gij gehoord hebt, en de genade Gods in waarheid bekend hebt.
 in de gehele Dat is, onder al de volken der wereld, gelijk hierna vs.23 verklaard wordt. Zie Rom 10:18.
,
 het brengt vruchten Namelijk des waren geloofs, en die de ware bekering betamelijk zijn. Zie Mat 3:8, en Mat 13:23, alsook Isa 55:10.
,
 ook onder u, Grieks in u.
,
 in waarheid Dat is, waarlijk en oprecht, gelijk Act 10:34, hetwelk van de Colossensen verstaan wordt, die oprecht en zonder geveinsdheid de waarheid des Evangelies hebben bekend; of van degenen, die hun hetzelve eerst hebben gepredikt, welke het hun oprecht en zonder vermenging van menselijke leringen hebben voorgesteld, gelijk hij terstond van Epafras getuigt.
7Gelijk gij ook geleerd hebt van Epafras, onzen geliefden mededienstknecht, dewelke een getrouw dienaar van Christus is voor u;
 is voor u; Dat is, u ten goede en tot uwe zaligheid.
8Die ons ook verklaard heeft uw liefde in den Geest.
 in den Geest Of, door den Geest; dat is, die door den Heiligen Geest in u gewrocht is, en uit een geestelijk gemoed en oorzaak voortkomt; hetwelk de apostel daarbij doet, om deze liefde te onderscheiden van wereldse liefde, die uit wereldse oorzaken haren oorsprong heeft. Zie Rom 14:17, en Eph 6:18.
9Waarom ook wij, van dien dag af dat wij het gehoord hebben, niet ophouden voor u te bidden en te begeren, dat gij moogt vervuld worden met de kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk verstand;
 niet ophouden Dat is, zo menigmaal als wij bidden, ook voor u te bidden.
,
 Zijn wil, Dat is, Gods wil in het Evangelie geopenbaard, van welken hij vs.6 gesproken had.
,
 in alle wijsheid Deze twee gaven worden alzo onderscheiden, dat wijsheid is eigenlijk het begrip der geestelijke verborgenheden en leringen, ons in het Evangelie geopenbaard; maar het verstand de bekwaamheid om de ware leer des Evangelies wel te kunnen onderscheiden van menselijke bijvoegselen, en die tot stichting en vertroosting te kunnen aanleggen, gelijk de apostel hierna ook deze beide dingen voorstelt.
10Opdat gij moogt wandelen waardiglijk den Heere, tot alle behagelijkheid, in alle goede werken vrucht dragende, en wassende in de kennis van God;
 waardiglijk Dat is, gelijk het betaamt dien, die den Heere kennen, belijden en liefhebben. Zie dergelijke Rom 16:2; Eph 4:1.
,
 tot alle behagelijkheid, Dat is, om den Heere in al uwen wandel te mogen behagen.
11Met alle kracht bekrachtigd zijnde, naar de sterkte Zijner heerlijkheid, tot alle lijdzaamheid en lankmoedigheid, met blijdschap;
 Met alle kracht Dat is, met allerlei kracht, die Hij ons in onze zwakheid mededeelt, om al deze onze vijanden te overwinnen, wanneer wij die sterkte door het geloof van Hem begeren. Zie 1Co 1:27; 2Co 12:9; Jam 1:5, Jam 1:17.
,
 lijdzaamheid De lijdzaamheid ziet op de grootte der verdrukking, die zij lijdzaam verdraagt; de lankmoedigheid op de langdurigheid derzelve, waardoor zij onder dezelve niet bezwijkt, noch zichzelven wreekt, al is zulks somwijlen in haar macht. Zie Isa 30:15; Lam 3:25.
,
 met blijdschap; Niet om de verdrukkingen zelf, die ook den gelovigen droefheid aandoen en tranen uitpersen, Joh 16:20, maar om de vertroostingen die zij daarin gevoelen,, en de vruchten en beloningen, die zij daardoor verkrijgen. Zie Mat 5:12; Act 5:41; Rom 5:3; 2Co 1:5, enz.
12Dankende den Vader, Die ons bekwaam gemaakt heeft, om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht;
 Dankende Namelijk wij, van welken hij in vs.9 gesproken heeft. En hier begint de apostel het tweede deel van dezen zendbrief, bestaande in de voorstelling van de leer der zaligheid en in de wederlegging der tegenstrijdige dwalingen.
,
 bekwaam gemaakt Namelijk door Zijn woord en Geest.
,
 deel te hebben Of, deel te hebben in het lot; dat is, in het erfdeel lot te hebben, gelijk Act 26:18.
,
 in het licht; Dat is, in het rijk Zijner genade en heerlijkheid, hetwelk licht wordt genaamd vanwege de ware kennis Gods, die daarin heerst; en vanwege de eeuwige heerlijkheid en klaarheid in den hemel, die daarop volgt, gesteld tegen het rijk der duisternis, waarvan in vs.13 wordt gesproken.
13Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde;
 de macht der Der zonde en des eeuwigen doods, waarover den Satan als een prins der duisternis, Eph 6:12, de macht toegeschreven wordt, Heb 2:14, omdat hij door afleiding en onkennis van God en Zijnen wil, over de ongelovige mensen heerst, 2Co 4:3-4, en hen alzo tot den eeuwigen dood in de eeuwige duisternis brengt; Mat 8:12; 2Pe 2:17; Jud 1:6.
,
 van den Zoon Dat is, van Zijn welgeliefden Zoon, Mat 3:17, en Mat 17:5; een Hebreeuwse wijze van spreken, gelijk Psa 15:1, de berg Zion de berg Zijner heerlijkheid genaamd wordt, dat is, Zijn heilige berg.
14In Denwelken wij de verlossing hebben door Zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden;
 In Denwelke Namelijk Zoon Zijner liefde, dat is, Christus Jezus, wiens persoon hij daarna gaat beschrijven.
,
 de verlossing Grieks vrijmaking, of, lossing door rantsoen. Zie ook Eph 1:7.
,
 namelijk Hier wordt deze verlossing, die wij in Christus Jezus hebben, nader verklaard, en wordt de vergeving der zonden hier, gelijk ook Luk 1:77, alleen uitgedrukt, niet omdat wij door de verlossing van Christus niet meer hebben, maar omdat deze het eerste deel is van onze verlossing, en de grond, waarop het recht tot het eeuwige leven en de heiligmaking, mitsgaders ook het pand des Heiligen Geestes, noodwendig volgt, gelijk de apostel elders alom verklaart, voornamelijk Eph 1:7, enz., waarvan deze brief een kort begrip is. Zie ook Gal 3:12, enz.
15Dewelke het Beeld is des onzienlijken Gods, de Eerstgeborene aller kreaturen.
 het Beeld Christus wordt hier alzo genaamd, zo ten aanzien van Zijn eeuwige geboorte van den Vader, omdat Hij is het uitgedrukte en eeuwige beeld van den persoon des Vaders, eenswezens met den Vader, Pro 8:22; Mic 5:1; Joh 10:30; Heb 1:3, alsook ten aanzien dat Hij mens geworden zijnde, God in Hem en door Hem Zijne eigenschappen, namelijk Zijne wijsheid, goedigheid, rechtvaardigheid en almachtigheid, voor onze ogen gelijk als afbeeldt. Zie Joh 14:9; 1Ti 3:16.
,
 des onzienlijken Namelijk des Vaders, die daarom onzienlijk genoemd wordt, omdat Zijn wezen onzienlijk is, 1Ti 6:16, en omdat Hij Zichzelven voor de ogen der mensen niet heeft geopenbaard, gelijk wel de Zoon in Zijn aangenomen menselijke natuur heeft gedaan. Zie Joh 1:18, Joh 1:33.
,
 Eerstgeborene Hij zegt niet de eerstgeschapene, maar eerstgeborene, hetwelk verstaan moet worden van Zijn goddelijke natuur en eeuwige geboorte van den Vader vóór alle schepselen, en van Zijne waardigheid boven alle schepselen, gelijk op het woord beeld aangetekend is, en nader blijkt Joh 1:1, vergelijk met vs.14.Te meer omdat Hij hier gezegd wordt de eerstgeborene niet onder vele broeders, gelijk Rom 8:29, maar aller creaturen, waardoor Hij merkelijk van alle schepselen wordt onderscheiden, en dienvolgens niet als een schepsel, maar als de Schepper van alles wordt ingevoerd, gelijk in vs.16 breder verklaard wordt.
16Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen;
 door Hem zijn Grieks in Hem; dat is, door Hem als een medewerker des Vaders, gelijk aan het einde van dit vs. verklaard wordt. Zie ook Joh 1:3, en Joh 5:19.
,
 tronen, hetzij Deze namen worden hier den engelen in den hemel gegeven, omdat God hen als koningen, [welken eigenlijk de tronen toekomen] prinsen, overheden en machtigen dikmaals gebruikt in het regeren van landen en koninkrijken, gelijk bij Daniël, Zacharias en andere profeten te zien is. Zie ook Eph 1:21, en Eph 3:10.
,
 tot Hem geschapen; Dat is, om Zijnentwil, opdat Hij een erfgenaam en Heere zou zijn ook van al dezen. Zie Heb 1:2. Of, tot Zijne eer, gelijk tot de eer des Vaders en des Heiligen Geestes. Zie Joh 5:23; Rom 11:36.
17En Hij is voor alle dingen, en alle dingen bestaan te zamen door Hem;
 voor alle dingen, Dat is, eer er enige dingen geschapen zijn geweest, gelijk Pro 8:22; Joh 17:5.
,
 bestaan te zamen Dat is, alle creaturen worden in wezen, leven en bewegen van Hem onderhouden. Zie Heb 1:3, en Joh 5:17, enz. door welk alles de eeuwige godheid des Zoons, en dienvolgens de enigheid Zijns wezens met den Vader en den Heiligen Geest bewezen wordt, alzo er maar een enig God is, die hemel en aarde geschapen heeft en onderhoudt. Zie 1Jo 5:7.
18En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der Gemeente, Hij, Die het Begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn.
 het Hoofd des In de voorgaande verzen heeft Hij gesproken van de uitnemendheid des persoons van Christus, als den eeuwigen Zoon Gods, en Schepper en onderhouder van alle dingen, nu bewijst Hij ook de uitnemendheid Zijns persoons boven al Zijn uitverkoren leden, ten aanzien dat Hij als God en mens een Middelaar is geworden tussen God en de mensen; waarvan het eerste is, dat Hij het geestelijk lichaam is, hetwelk van Hem door Zijne verdienste en Geest alle geestelijk leven en zaligheid ontvangt; waarvan zie Eph 1:22, en Eph 4:15-16.
,
 het Begin is, Dat is, de eersteling uit de doden, gelijk Hem Paulus alzo noemt 1Co 15:20; en Christus wordt alzo genoemd, omdat Hij niet alleen is degene, die door Zijn eigen kracht is opgestaan, en door wiens kracht alle anderen opgestaan zijn, en hiernamaals opstaan zullen, maar ook omdat Hij de eerste is, die tot de eeuwige heerlijkheid opgestaan is, opdat Hij al Zijne gelovigen met Hem tot dezelfde heerlijkheid hiernamaals zou verwekken. Zie 1Co 15:23; 1Th 4:14, enz.
,
 Eerstgeborene Dat is, de eerstgeborene onder degenen, die tot de eeuwige heerlijkheid uit de doden zullen opstaan, waardoor, gelijk ook door het woord begin, te kennen gegeven wordt, niet alleen dat Hij de eerste in orde is en de oorzaak van de opstanding der anderen, maar bovendien ook dat Hij in heerlijkheid boven anderen, zelfs naar Zijn menselijke natuur, verre zal uitsteken, gelijk de eerstgeborenen in het Oude Testament boven al hunnen broeders gezet waren, hetwelk ook de volgende woorden, opdat Hij, enz., merkelijk medebrengen.
,
 in allen de Of, onder allen, namelijk Zijne broeders.
19Want het is des Vaders welbehagen geweest, dat in Hem al de volheid wonen zou;
 des Vaders Dat is, van God Zijn Vader, van denwelken Hij ook in de volgende verzen spreekt. Zie 2Co 5:18.
,
 al de volheid Namelijk van alle geestelijke gaven en heerlijkheid, namelijk niet alleen om dezelve voor zich te bezitten, maar ook om al den leden, naarmate Zijner gaven, die mede te delen. Zie Joh 1:14, Joh 1:16, en Joh 3:34-35; Eph 4:7, enz.
20En dat Hij, door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen, die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn.
 door het bloed Dat is, door Zijn bloedige offerande eenmaal aan het kruis volbracht; Heb 10:10, enz.
,
 die op de aarde, Zie de verklaring van deze plaats in de aantekeningen op Eph 1:10.
21En Hij heeft u, die eertijds vervreemd waart, en vijanden door het verstand in de boze werken, nu ook verzoend,
 u, die Namelijk gelovigen uit de heidenen.
,
 eertijds vervreemd Namelijk eer gij tot Christus bekeert waart. Zie Eph 2:12, enz.
,
 en vijanden Dat is, God hatende en van God gehaat. Zie Rom 1:30, en Rom 5:10; Joh 15:25; Jam 4:4.
,
 in de boze werken, Dat is, hetwelk Hem altijd in het boze bezig houdt, Gen 6:5.
22In het lichaam Zijns vleses, door den dood, opdat Hij u zou heilig en onberispelijk en onbeschuldiglijk voor Zich stellen;
 In het lichaam Dat is, in Zijn lichaam, bestaande uit vlees en bloed, en ons in alle zwakheden gelijk, uitgenomen de zonde, Heb 2:14; welken titel de apostel daarbij doet, opdat Hij Zijn lichaam, dat Hij voor ons in den dood gegeven heeft, zou onderscheiden van Zijn geestelijk lichaam Zijner gemeente, waarvan hij kort tevoren heeft gesproken, en ook van Zijn verheerlijkt lichaam, waarmede Hij in den hemel triumfeert, en hetwelk aan gene zwakheid of sterflijkheid meer is onderworpen; Rom 6:9-10.
,
 onbeschuldiglijk Namelijk omdat de gerechtigheid van Christus ons door het geloof wordt toegerekend, en al onze gebreken door Zijn bloed en voorbidden bedekt worden, Rom 8:33-34; en wij, door Gods Geest wedergeboren zijnde, ook zelf van alle overblijfselen der zonde hierna zullen bevrijd worden; Eph 5:26-27.
23Indiën gij maar blijft in het geloof, gefondeerd en vast, en niet bewogen wordt van de hope des Evangelies, dat gij gehoord hebt, hetwelk gepredikt is onder al de kreature, die onder den hemel is; van hetwelk ik Paulus een dienaar geworden ben;
 de hope des Dat is, de hoop der eeuwige zaligheid, die den gelovigen door het Evangelie wordt beloofd.
,
 al de creature Dat is, alle volken, of soorten van mensen in de wereld, gelijk Christus verklaart, Mat 28:19, en Markus ook spreekt Mar 16:15.
,
 van hetwelk ik Namelijk het Evangelie onder alle volken.
24Die mij nu verblijde in mijn lijden voor u, en vervulle in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus, voor Zijn lichaam, hetwelk is de Gemeente;
 lijden voor u, Dat is, om u met mijn voorbeeld te versterken in de aangenomen waarheid. Zie 2Co 12:15; 2Ti 2:10.
,
 de overblijfselen Of, hetgeen ontbreekt. Dit wordt niet verstaan van het lijden van Christus voor onze zonden, alsof daaraan iets zou ontbreken tot onze verlossing, want dat is volkomen en in alle delen volmaakt, zodat daaraan niets ontbreekt, vs.20; Heb 10:14; 1Jo 1:7, en 1Jo 2:2; maar van het lijden, dat zijnen leden aangedaan wordt om Zijnentwil. Zie 2Co 1:5; Heb 11:26.
,
 de verdrukkingen Dat is, òf Christus lijdt in Zijne ledematen, Act 9:4; 2Co 1:5, òf de gelovigen om Christus' zaak lijden, 2Co 4:10; Heb 11:26.
,
 Zijn lichaam, Dat is, tot versterking en stichting van Zijne gemeente, gelijk Hij tevoren gezegd heeft voor u.
25Welker dienaar ik geworden ben, naar de bedeling van God, die mij gegeven is aan u, om te vervullen het Woord Gods;
 de bedeling Dat is, nadat Hij mij dezen Zijnen last en deze Zijne gaven uitgedeeld heeft, als een heer over zijn huis. Zie de verklaring van dit woord Eph 1:10.
26Namelijk de verborgenheid, die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen;
 die verborgen is Zie de verklaring hiervan in de aantekeningen Eph 3:5, enz.
27Aan wie God heeft willen bekend maken, welke zij de rijkdom der heerlijkheid dezer verborgenheid onder de heidenen, welke is Christus onder u, de Hoop der heerlijkheid;
 de rijkdom der Dat is, de overvloed en heerlijkheid; of de heerlijke overvloedigheid.
,
 welke Namelijk rijkdom der heerlijkheid.
,
 is Christus Want in Hem zijn alle schatten der wijsheid en kennis Gods verborgen, gelijk Hij hierna spreekt Col 2:3. Die dan Christus in zich heeft wonende door het geloof, die heeft alles met Hem; Rom 8:32.
,
 de Hoop der Dat is, in wien en door wien wij de hoop der eeuwige heerlijkheid ontvangen.
28Denwelken wij verkondigen, vermanende een iegelijk mens, en lerende een iegelijk mens in alle wijsheid, opdat wij zouden een iegelijk mens volmaakt stellen in Christus Jezus;
 in alle wijsheid, Namelijk ter zaligheid nodig. Zie Act 20:27; 2Ti 3:15.
,
 een iegelijk mens Namelijk wie hij ook zij, hetzij Jood of heiden.
,
 volmaakt stellen Dat is, leren zijne volmaaktheid alleen in Christus te stellen en te zoeken; of in Christus' geloof en leer. Zie Act 4:12; Rom 1:16.
29Waartoe ik ook arbeide, strijdende naar Zijn werking, die in mij werkt met kracht.
 strijdende Eene gelijkenis, genomen van degenen, die om prijs strijden of vechten, die al hunne krachten, die zij hebben, gebruiken om te overwinnen.
,
 naar Zijn werking, Dat is, naar de mate Zijner werking, die in ons niet ledig is. Zie 1Co 15:10; 2Ti 1:6-7.
Copyright information for DutSVVA